Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Wet agrarisch grondverkeer

 

Artikel 37
1
Overeenkomsten tot vervreemding van land, dat is aangewezen op grond van het derde lid, worden niet ingeschreven in de in afdeling 2 van titel 1 van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek bedoelde openbare registers, dan nadat het bureau in de gelegenheid is gesteld een zodanige overeenkomst te sluiten.
2
Bij algemene maatregel van bestuur kunnen voor een daarbij te bepalen tijdvak gebieden worden aangewezen, waarbinnen land als bedoeld in het eerste lid is gelegen. De maatregel bevat overwegingen omtrent de door het vestigen van een voorkeursrecht in zodanig gebied na te streven doeleinden. Als zodanige gebieden kunnen geheel of gedeeltelijk worden aangewezen:
a
landinrichtingsgebieden, vanaf het moment dat overeenkomstig artikel 18, eerste lid, van de Wet inrichting landelijk gebied een ontwerp voor een inrichtingsplan ter inzage wordt gelegd;
b
gebieden welke als reservaat zijn aangewezen;
c
het gebied Midden-Delfland, zoals dit is vastgesteld op grond van de Reconstructiewet Midden-Delfland (Stb. 1977, 233);
d
het gebied Oost-Groningen en de Gronings-Drentse Veenkoloniën, zoals dit is vastgesteld op grond van de Herinrichtingswet Oost-Groningen en de Gronings-Drentse Veenkoloniën (Stb. 1977, 694);
e
gebieden, die bij een structuurvisie als bedoeld in artikel 2.3, eerste of tweede lid, van de Wet ruimtelijke ordening na inwerkingtreding van deze wet zijn aangemerkt als gebieden, die als voorkeursgebied kunnen worden aangewezen;
f
reconstructiegebieden als bedoeld in artikel 1 van de Reconstructiewet concentratiegebieden, vanaf het moment dat overeenkomstig artikel 15, tweede lid, van die wet het ontwerp van het reconstructieplan ter inzage wordt gelegd.
3
Binnen de op grond van het tweede lid bepaalde gebieden wijzen Wij de gronden aan, waarop het eerste lid van toepassing is.
4
De aanwijzing als bedoeld in het derde lid kan geen gronden omvatten waarop ingevolge de artikelen 2 in samenhang met 3, 4, eerste lid, onder a, of 5 dan wel 6 van de Wet voorkeursrecht gemeenten de artikelen 10-24, 26 en 27 van die wet van toepassing zijn.
5
Het voorkeursrecht van het bureau op gronden die begrepen zijn in een aanwijzing als bedoeld in het derde lid vervalt, indien na de totstandkoming van Ons besluit op die gronden de artikelen 10-24, 26 en 27 van de Wet voorkeursrecht gemeenten van toepassing zijn ingevolge de artikelen 2 in samenhang met 3, 4, eerste lid, onder a, of 5 dan wel 6 van die wet.
6
Een aanwijzing als bedoeld in het derde lid vervalt op het tijdstip waarop met betrekking tot een gebied, als bedoeld in het tweede lid, onder a, c of d, het plan van toedeling ter inzage is neergelegd overeenkomstig artikel 199, eerste lid, van de Landinrichtingswet, onderscheidenlijk artikel 79, tweede lid, van de Reconstructiewet Midden-Delfland, onderscheidenlijk artikel 83, tweede lid, van de Herinrichtingswet Oost-Groningen en de Gronings-Drentse Veenkoloniën. De aanwijzing vervalt eveneens één week na het tijdstip waarop niet tot herinrichting, ruilverkaveling dan wel aanpassingsinrichting is besloten.
7
Een aanwijzing als bedoeld in het derde lid vervalt op het tijdstip waarop met betrekking tot een gebied, als bedoeld in het tweede lid, onder f, het ruilplan ter inzage is gelegd overeenkomstig artikel 75, eerste lid, van de Reconstructiewet concentratiegebieden.


Jurisprudentie bij dit artikel

  • Hieronder wordt een selectie van de bijbehorende jurisprudentie getoond.

  • Geen resultaten gevonden voor de door u opgegeven zoek termen.
  •